Now showing items 21-40 of 10230

    • Rapportage pilot Varkensinfluenza surveillance

      Meijer, A; Eggink, D; Kroneman, A; Fouchier, R; Houben, M; van der Vries, E; Germeraad, E; van der Giessen, J (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-29)
      Varkensgriep bij varkens komt veel voor in West-Europese landen. Sommige varkensgriepvirussen kunnen overgaan van varken naar mens. Dat gebeurt niet vaak en meestal alleen bij mensen die veel in contact komen met varkens. De klachten zijn over het algemeen mild, maar griepvirussen van varkens en mensen kunnen ook vermengen en dan tot ernstigere klachten leiden. Het is niet bekend welke griepvirussen voorkomen bij varkens in Nederland. De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS(Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport )) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV(Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)) willen daarom meer inzicht krijgen welke varianten van varkensgriep op Nederlandse varkensbedrijven voorkomen. Deze varianten kunnen dan zo nodig worden vergeleken met de varianten van griepvirussen die bij mensen zijn gevonden. Hiervoor is in 2022 in nauwe samenwerking met varkensdierenartsen een pilot opgezet. In de pilot zijn bij 90 varkenshouderijen monsters getest op griepvirussen die kunnen voorkomen bij zoogdieren, mensen en vogels. Er zijn verschillende varianten van varkensgriepvirussen van het subtype H1 en één van het subtype H3 gevonden. De zeer besmettelijke variant van vogelgriep (H5) is niet aangetoond bij varkens. De medicijnen, die bij mensen werken tegen griepvirussen, bleken ook te werken tegen de gevonden varkensgriepvirussen. In de pilot is onder andere veel kennis verzameld over de erfelijke eigenschappen van varkensgriepvirussen. Met deze informatie kan beter worden achterhaald waar het virus vandaan komt als mensen met een varkensgriepvirus zijn besmet. Ook kan zo worden achterhaald of varkens-, vogel- en menselijke griepvirussen vermengen. Het onderzoek is anoniem gedaan op verschillende soorten varkensbedrijven: bij reguliere varkenshouderijen, enkele varkensbedrijven waar varkens buiten lopen en bij bedrijven waarbij naast varkens ook pluimvee, koeien of paarden aanwezig zijn. De monsters zijn op de bedrijven genomen door in een hok met varkens met griepachtige verschijnselen een touw op te hangen om aan te kauwen. Ook zijn uitstrijken genomen uit de neus bij een ziek dier. Daarnaast zijn monsters onderzocht van dode varkens waarbij het vermoeden was dat ze griep hadden. Dit is ook gedaan bij een groep controlevarkens zonder griepverschijnselen. De pilot is uitgevoerd door een samenwerkingsverband van het RIVM, de Gezondheidsdienst voor dieren (Royal GD(Gezondheidsdienst voor Dieren)), het Erasmus Medisch Centrum (EMC(Erasmus Medisch Centrum)) en de Wageningen Bioveterinairy Research (WBVR(Wageningen Bioveterinary Research)). Dit consortium beveelt aan om dit onderzoek meerdere jaren te blijven doen. Dat geeft meer inzicht hoe de varkensvirussen zich verspreiden op de varkensbedrijven, of er nog meer varianten zijn, en of er besmettingen zijn met vogel- en menselijke griepvirussen.
    • Measurement results from fires. Analysis of Environmental Incident Service measurement data from 2008–2021

      Keijzer, H; Engering, T; Zwijnenberg, W; Mennen, M (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-25)
      Fires produce many substances that are harmful if people inhale them or come into contact with them. These substances can spread in the surrounding area. The type and amount of substances that are produced and how they spread depends on the materials that burn, the weather conditions and how the fire develops. Some hazardous substances, such as soot and particulate matter, are produced by all fires. Other substances are only produced when certain materials burn. Examples include dioxins (from certain plastics) and metals (from sources like scrap fires). Between 2008 and 2021, RIVM’s Environmental Incident Service (Milieuongevallen Dienst, MOD) measured whether hazardous substances were released into the air during 132 fires. These samples were mainly gathered within 300 metre of a fire. RIVM has rarely detected substances at harmful concentrations more than a kilometre away from a fire. This is because substances dissipate as they spread through the air. The health risks in this case are very small. It is enough to advise residents to stay at home, close all windows and doors and keep out of the smoke. Additional measurements by RIVM are therefore not always necessary. The above conclusions have also been tentatively formulated in the 2007 RIVM report "Emissions from fires" and have now been confirmed by a new extensive systematic analysis. In certain situations, RIVM recommends to continue examining the hazardous substances. This concerns fires that last for a long time, take a long time to fully extinguish, produce a great deal of smoke, or produce smoke that lingers and does not rise much. This is especially true for fires at industrial sites used for waste processing, demolition and recycling, and fires in warehouses and large buildings. Measurements can also be useful in the event of social unrest or if requested by emergency response teams or a relevant competent authority. Furthermore, the MOD will continue to develop their measuring strategy in case of a fire to keep up with innovation and be prepared to measure new substances.
    • Epidemiological impact and effectiveness of COVID-19 measures

      Wallinga, J (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-25)
      We provide evidence for the effectiveness of COVID-19 measures in the Netherlands. We estimate the effectiveness of the bundles of non-pharmaceutical interventions (NPIs) against transmission. We show that the effectiveness against transmission would have resulted in a very different outcome on the pandemic if the interventions would have been delayed by one or three days, and we compare the effects of the bundles of interventions as quantified for the Netherlands with the bundles of interventions as quantified for other countries (Belgium, Germany, Denmark, Sweden, UK). We show that the effectiveness increases with increasing stringency of the control measures. This association is complemented by an association with a decreasing number of contacts as reported in contact surveys, and a reduction in transmission of other infectious diseases that have the same transmission route as SARS-CoV-2. In a literature review we identify what is known about the contribution of individual interventions and the vaccine effectiveness. We report on approaches to disentangle the contribution of individual interventions to the overall effectiveness in reducing transmission, using information from multiple countries, we point to current best estimates and identify the limitations to using these estimates for future infection control. We recommend looking into complementarity of interventions, and setting up data streams that inform infection control in a future pandemic.
    • Uncertainty in the determined nitrogen deposition in the Netherlands. Status report 2023

      Hoogerbrugge, R; Braam, M; Siteur, K; Jacobs, C; Hazelhorst, S; Stefess, G; van der Swaluw, E; Wichink Kruit, R; Wesseling, J; van Pul, A (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-24)
      Every year, RIVM produces maps that show how much nitrogen is deposited in the Netherlands. We refer to this as nitrogen deposition. RIVM determines the nitrogen deposition by combining model calculations with measurements. These model calculations are necessary because measurements cannot be performed everywhere in the Netherlands. The deposition is influenced by the weather, the roughness of the terrain and characteristics of the vegetation. These factors give rise to a degree of uncertainty. In this technical report, RIVM describes how the uncertainties in terms of deposition levels are derived. In terms of degree, the uncertainties are similar to earlier estimates in 2004 and 2010, but they are now better underpinned. The uncertainty in a calculated deposition level is expressed as the probability of the calculated level deviating from the actual level. On the national scale, the probability that the calculated level deviates by between less than 20% and up to 30% from the actual level is considerable (95%). For specific areas in the Netherlands, there is a considerable probability (95%) that the calculated level deviates by between less than 60% and up to 70% from the actual level. This latter uncertainty applies when the deposition is calculated for a very small area, such as a hectare or a square kilometre. The degree of uncertainty of to the national nitrogen deposition is lower because uncertainties in the processes affecting deposition average out on the national scale. The results also show the largest contributors to the uncertainties in the overall nitrogen deposition. The most important factor in this regard is the uncertainty in the dry deposition, which entails nitrogen depositing on soil or vegetation directly from the air. There can be considerable variation from area to area and there is insufficient information to quantify this process.
    • Validatie analyse piekbelasters

      van der Maas, CWM; Romeijn, P; Jones, PA; Ngyuen, TNP; Stolwijk, GJC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-23)
      Met de landelijke aanpak piekbelasting wil het kabinet stikstofdepositie in kwetsbare natuurgebieden terugdringen. Onder de aanpak piekbelasting vallen verschillende regelingen, waaronder de ‘landelijke regeling om veehouderijen met piekbelasting te beëindigen’ (Lbv-plus). Voor de Lbv-plus liet het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV(Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)) eerder vijf varianten doorrekenen om te bepalen onder welke voorwaarden bedrijven voor de regeling in aanmerking kunnen komen. Gekozen is voor de variant met bedrijven die de hoogste vracht aan stikstofdepositie veroorzaken op de overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, binnen een straal van 25 kilometer rond het bedrijf. Er wordt dan ingegrepen op zo min mogelijk bedrijven om de grootste daling in de stikstofdepositie te bereiken. Op verzoek van LNV heeft het RIVM nu deze vijf varianten gecontroleerd. Het RIVM heeft dit met eigen berekeningen gedaan en hiervoor actuelere gegevens gebruikt. Hieruit blijkt dat de gekozen variant inderdaad de grootste stikstofwinst geeft. LNV verwacht dat 20 procent van de bedrijven die voor de aanpak piekbelasting in aanmerking komen, meedoen met de Lbv-plus. Dit zijn ongeveer 600 bedrijven. Als dat gebeurt, dan daalt de gemiddelde stikstofdepositie in de kwetsbare natuur naar schatting met ongeveer 40 mol stikstof per hectare per jaar, op een gemiddelde overbelasting van de kritische depositiewaarde (KDW) van 385 mol stikstof per hectare per jaar. Het werkelijke effect kan pas berekend worden als bekend is welke bedrijven er meedoen. Hun emissie en ligging ten opzichte van de natuur zijn hierbij bepalend en geven een marge van tientallen procenten op het resultaat. Daarnaast is natuurlijk het aantal deelnemers bepalend. LNV gaat uit van 600 bedrijven maar een range van 100 tot 700 bedrijven levert een depositiereductie van 7 tot 47 mol stikstof per hectare per jaar. Met de door het RIVM gebruikte actuelere gegevens daalde de geschatte depositie iets meer dan LNV eerder had laten berekenen. Dit heeft verschillende oorzaken. Het RIVM gebruikte bijvoorbeeld de emissiefactoren uit de Emissieregistratie om de depositie te bepalen, terwijl LNV eerder emissiefactoren uit de wettelijke ‘Rav-richtlijn’ gebruikte. Emissiefactoren uit de dagelijkse praktijk zijn hoger dan die in de Ravrichtlijn. Ook was in de nieuwere cijfers het aantal dieren hoger omdat het aantal dieren per bedrijf gemiddeld toeneemt.
    • Risico’s van pijnstillers in het oppervlaktewater. Keuzes voor gebruik op basis van milieueffecten

      Faber, M; Montforts, MMHM; Roex, EWM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-19)
      Resten van medicijnen kunnen via de urine en ontlasting in het oppervlaktewater terechtkomen. Daar kunnen ze schadelijk zijn voor de organismen die erin leven. Het is daarom belangrijk dat er minder medicijnresten in het oppervlaktewater terechtkomen. Bijvoorbeeld door te kiezen voor medicijnen die het oppervlaktewater het minst belasten. Zowel de zorgsector als de watersector heeft behoefte aan informatie hierover. De zorgsector en patiënten kunnen daarmee bewuste keuzes maken. Het RIVM heeft onderzocht in hoeverre vijf pijnstillers die zonder recept te koop zijn het oppervlaktewater belasten. Hierbij is gekeken wat het voor het oppervlaktewater betekent als een pijnstiller door een andere wordt vervangen. Vooral de hoeveelheden diclofenac in oppervlaktewater kunnen schadelijk zijn voor dieren in water. Dit komt vooral door het gebruik van dit middel als gel op de huid. Het grootste deel van de gel spoelt namelijk weg via douchen of het wassen van kleding, waarna het in het oppervlaktewater terecht komt. Wanneer het niet nodig is om NSAID pijnstillers (diclofenac, ibuprofen of naproxen) te gebruiken én kan worden gekozen voor paracetamol of aspirine, heeft dat vanuit het oogpunt van milieurisico’s de voorkeur. Uitgezocht moet nog worden hoe deze keuze kan worden meegenomen in bijvoorbeeld de richtlijn voor de behandeling van pijn. Deze informeert zorgprofessionals over de keuze van pijnstillers. Daarnaast moet worden uitgezocht hoe de voorlichting over milieurisico’s eruit kan zien voor medicijnen in de vrije verkoop. Voor dit onderzoek heeft het RIVM berekend hoeveel van de werkzame stoffen van vijf pijnstillers via het riool in het oppervlaktewater terechtkomen. Er is niet gekeken naar andere graadmeters voor milieubelasting zoals de hoeveelheid broeikasgassen die vrijkomt bij de productie van de middelen.
    • De link tussen extra-intestinale infecties en voedsel. Een literatuurstudie

      IHM Friesema; AF Schoffelen; O van den Berg; E Franz (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-18)
      Extra-intestinale infecties zijn infecties die buiten de darmen ontstaan, vooral in urinewegen en de bloedbaan. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat extra-intestinale infecties door voedsel kunnen worden veroorzaakt. Een infectie kan dan ontstaan doordat bacteriën uit de ontlasting in de urinewegen terechtkomen. Het RIVM zocht daarom in de wetenschappelijke literatuur of er een verband is. Daar zijn aanwijzingen voor, maar er is geen hard bewijs dat voedsel een directe oorzaak van deze infecties is. Voor dit onderzoek heeft het RIVM eerst gekeken welke ziekteverwekkers in Nederland het vaakst urineweginfecties en bloedbaaninfecties veroorzaken. De extra-intestinale pathogene E. coli (ExPEC) bacterie blijkt de belangrijkste ziekteverwekker te zijn van deze twee soorten infecties. In de wetenschappelijke literatuur is daarom vooral gezocht naar een verband tussen infecties door deze bacterie en voedsel. Het blijkt moeilijk te zijn om aan te tonen of bacteriën die urineweginfecties veroorzaken, uit voedsel komen. Daarvoor moet worden gekeken of de bacteriestam bij de mens hetzelfde is als in voedsel of landbouwdieren. Daarna moet worden onderzocht of mensen daadwerkelijk dit voedselproduct hebben gegeten voordat ze een extraintestinale infectie kregen. Het kost veel tijd en geld om dit soort onderzoek te doen.
    • Doorrekening impact Nationaal Preventieakkoord: deelakkoord roken. Worden de ambities voor 2040 bereikt?

      Kuijpers, TG; Boer, JMA; Rodenburg, AJ; Edens, JJ; Eykelenboom, M; Sanderman-Nawijn, EL; Koopman, N; Blokstra, A; van Giessen, A (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-17)
      De Nederlandse overheid wil dat er minder mensen roken, overgewicht hebben of te veel alcohol drinken. Om dat te bereiken, is in 2018 het Nationaal Preventieakkoord met doelen voor 2040 afgesloten. Hiervoor heeft de overheid met meer dan zeventig partijen afspraken gemaakt. Het RIVM heeft berekend of de doelen in 2040 worden gehaald met de afspraken zoals ze nu worden uitgevoerd. Het RIVM heeft hiervoor berekend hoe de situatie in 2040 zal zijn met én zonder de afspraken. Uit de berekening blijkt dat het aantal mensen dat rookt in 2040 iets verder zal zijn gedaald met de afspraken dan zonder de afspraken. Maar de gestelde doelen worden met de afspraken niet gehaald. Extra en stevigere maatregelen zijn nodig om deze doelen te bereiken. Denk bijvoorbeeld aan extra prijsverhogingen, naast de verhogingen die al zijn afgesproken. Het doel is dat in 2040 minder dan vijf procent van de volwassenen en geen enkele jongere meer rookt. Volgens de berekeningen zal door de afspraken naar schatting ongeveer 10 procent van de volwassenen roken. Zonder afspraken zou dat 13 procent zijn. Het aantal jongeren (12 t/m 16 jaar) dat rookt, zal in 2040 door de afspraken ongeveer vier procent zijn, in plaats van vijf procent zonder de afspraken. Het duurder maken van sigaretten en shag bleek het meest effectieve middel om mensen te laten stoppen met roken of te voorkomen dat ze ermee beginnen. In dit onderzoek is niet gekeken naar het roken van elektronische sigaretten (vapen).
    • Contra-expertise op bepalingen van radioactiviteit in afvalwater en ventilatielucht van NRG. Periode 2022

      Kwakman, PJM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-17)
      Het nucleair bedrijf Nuclear Research and Consultancy Group (NRG(Nuclear Research and consultancy Group)) in Petten meet hoeveel radioactiviteit het in het eigen afvalwater en de ventilatielucht naar de omgeving loost. De monsters hiervoor worden verspreid over het jaar genomen. Het RIVM controleert deze metingen acht keer per jaar. Met deze 'contra-expertise' controleert het RIVM of de analyses die NRG zelf uitvoert, betrouwbaar zijn. RIVM stelt vast dat de meetdata van NRG betrouwbaar zijn. Net als in eerdere jaren komen de gamma-analyses van afvalwater uit de contra-expertise in 2022 goed overeen. De totaal-alfa resultaten in afvalwater stemmen redelijk tot goed overeen. De overeenstemming in de totaal-bèta resultaten is matig en kan veel worden verbeterd. Dit resultaat wordt verklaard door de verschillen in de meetmethoden van NRG en het RIVM. De overeenstemming in de 3H-resultaten in afvalwater is redelijk. De resultaten in ventilatielucht komen goed overeen. Het RIVM heeft in een aantal monsters een lage activiteitsconcentratie van 131I, 133Xe, 191Os en 203Hg gevonden. Deze waarden vallen ruim onder de detectiegrens van NRG, waardoor ze niet worden opgemerkt. Het RIVM heeft zes keer een zeer lage totaal-alfa activiteit in ventilatielucht aangetroffen, waar NRG niets vond. De meetwaarden voor zowel totaal-alfa als totaal-bèta in ventilatielucht liggen in de range van wat er in buitenlucht zit en hebben waarschijnlijk een natuurlijke oorsprong. Het RIVM voert de contra-expertises elk jaar uit in opdracht van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS).
    • Doorrekening impact Nationaal Preventieakkoord: deelakkoord overgewicht. Worden de ambities voor 2040 bereikt?

      Eykelenboom, M; Boer, JMA; ten Dam, J; Sanderman-Nawijn, EL; Hoekstra, J; Bogaardt, L; Gouwens, S; Blokstra, N; Koopman, N; van Giessen, A (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-17)
      De Nederlandse overheid wil dat er minder mensen roken, overgewicht hebben of te veel alcohol drinken. Om dat te bereiken, is in 2018 het Nationaal Preventieakkoord afgesloten met doelen voor 2040. Hiervoor heeft de overheid met meer dan zeventig partijen afspraken gemaakt. Het RIVM heeft berekend of de doelen in 2040 worden gehaald met de afspraken zoals ze nu worden uitgevoerd. Het RIVM heeft daarvoor berekend hoe de situatie in 2040 zal zijn met én zonder afspraken. Uit de berekening blijkt dat de doelen niet worden gehaald met de afspraken. Ondanks de afspraken zal het aantal mensen met overgewicht blijven stijgen. Door de afspraken neemt het aantal mensen met overgewicht wel iets minder sterk toe dan zonder de afspraken. Extra en stevigere maatregelen zijn nodig om de doelen te bereiken. Dit zijn bijvoorbeeld: gezond voedsel goedkoper maken, ongezond voedsel duurder maken, of reclame voor ongezond voedsel verder beperken. Het doel is dat in 2040 maximaal 38 procent van de volwassenen en 9,1 procent van de kinderen (4 t/m 17 jaar) overgewicht heeft. Volgens de berekeningen zal met de huidige afspraken ongeveer 56 procent van de volwassenen overgewicht hebben. Zonder afspraken zou dat 58 procent zijn. Het aantal kinderen met overgewicht zal ongeveer 14 procent zijn in plaats van 15 procent.
    • Contra-expertise op bepalingen van radioactiviteit in afvalwater en ventilatielucht van COVRA NV. Periode 2022

      Kwakman, PJM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-17)
      De Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA(Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval)) meet hoeveel radioactiviteit zij in afvalwater en ventilatielucht loost. Het RIVM controleert elk jaar deze metingen. COVRA neemt de monsters verspreid over het jaar. Met deze 'contra-expertise' controleert het RIVM of de analyses die COVRA zelf uitvoert, betrouwbaar zijn. RIVM concludeert dat dit inderdaad het geval is. Net als in voorgaande jaren kwamen de analyses van afvalwater uit de contra-expertise in 2022 goed overeen met de resultaten van COVRA. Het gamma-spectrometrische resultaat, de resultaten van de totaal-alfa bepaling, en de tritiumbepaling kwamen redelijk tot goed overeen. Ook de totaal bèta-meetwaarden van het RIVM en de rest bèta-meetwaarden van COVRA kwamen goed overeen ondanks de verschillende meetprincipes. Ook het resultaat in de 14C-bepaling in afvalwater kwam eveneens goed overeen. Verder kwamen de resultaten van het RIVM en COVRA van de ventilatieluchtmonsters van het Afvalverwerkingsgebouw (AVG(algemene verordening gegevensbescherming)) en het Hoogradioactief Afval Behandelings- en Opslag Gebouw (HABOG) goed overeen voor tritium en 14C. Er is in geen enkel monster een gammaactiviteit, of een totaal-alfa of totaal-bèta activiteit in ventilatielucht gevonden. Het RIVM voert de contra-expertises jaarlijks uit in opdracht van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS).
    • Doorrekening impact Nationaal Preventieakkoord: deelakkoord overgewicht. Worden de ambities voor 2040 bereikt?

      Eykelenboom, M; Boer, JMA; ten Dam, J; Edens, JJ; Kuijpers, TG; Koopman, N; Sanderman-Nawijn, EL; Blokstra, A; van Giessen, A (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-17)
      De Nederlandse overheid wil dat er minder mensen roken, overgewicht hebben of te veel alcohol drinken. Om dat te bereiken is in 2018 het Nationaal Preventieakkoord afgesloten met doelen voor 2040. Hiervoor heeft de overheid met meer dan zeventig partijen afspraken gemaakt. Het RIVM heeft berekend of de doelen in 2040 worden gehaald met de afspraken zoals ze nu worden uitgevoerd. Het RIVM heeft daarvoor berekend hoe de situatie in 2040 zal zijn met én zonder afspraken. Uit de berekening blijkt dat de doelen voor problematisch drinken met de afspraken niet worden gehaald. Het aantal problematische drinkers zal nauwelijks dalen. Van veel van de afspraken in het NPA zoals ze nu worden uitgevoerd, is weinig effect te verwachten. Het doel is dat het aantal volwassenen dat problematisch drinkt vijf procent is in 2040. Het aantal jongeren dat zegt de afgelopen maand gedronken te hebben moet naar 15 procent. Extra en stevigere maatregelen zijn nodig om deze doelen te bereiken. Dit zijn bijvoorbeeld maatregelen om alcoholhoudende dranken duurder te maken, alcoholhoudende dranken minder beschikbaar te maken en reclame voor alcoholhoudende dranken te beperken.
    • Contra-expertise op bepalingen van radioactiviteit in afvalwater en ventilatielucht van de kernenergiecentrale Borssele. Periode 2022

      Kwakman, PJM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-17)
      De kerncentrale Borssele (KCB) meet hoeveel radioactiviteit de centrale loost via het nucleair afvalwatersysteem en het nucleair ventilatiesysteem. Het RIVM controleert deze metingen acht keer per jaar. Met deze 'contra-expertise' controleert het RIVM of de analyses die de kerncentrale zelf uitvoert, betrouwbaar zijn. RIVM concludeert dat dit inderdaad het geval is. De KCB neemt de te analyseren monsters verspreid over het jaar. De gamma-analyses van afvalwater uit de contra-expertise in 2022 kwamen op hoofdlijnen overeen met de resultaten van de kerncentrale. De overeenkomst in de 3H-data in afvalwater was voor 7 van de 8 monsters goed, en voor 1 monster matig. De KCB en het RIVM hebben geen strontium-isotopen en alfa-activiteit in het afvalwater gevonden. In zeven ventilatieluchtmonsters vonden het RIVM en KCB geen activiteit. In het tweede monster vonden ze een zeer geringe activiteit van I-131(jodium isotoop 131). Dit betekent voor een denkbeeldig persoon die een week lang 8 uur per dag aan het hek van het terrein staat een verwaarloosbare dosisbijdrage van 0,0004 microsievert (in Nederland is de gemiddelde jaardosis door achtergrondstraling voor één persoon ongeveer 1700 microsievert). De hoeveelheden 3H en 14C in ventilatielucht, bemonsterd met een zeolietpatroon, kwamen redelijk overeen. Het RIVM voert de contra-expertises jaarlijks uit in opdracht van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS).
    • Contra-expertise op bepalingen van radioactiviteit in afvalwater en ventilatielucht van Urenco Nederland B.V. Periode 2022

      Kwakman, PJM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-17)
      De fabriek van Urenco(URanium ENrichment COmpany) Nederland, die uranium verrijkt, meet hoeveel radioactiviteit het naar de omgeving loost via het eigen afvalwater en de ventilatielucht. Urenco neemt de te analyseren monsters verspreid over het jaar 2022. Het RIVM controleert deze metingen acht keer per jaar. Met deze 'contra-expertise' controleert RIVM of de analyses die Urenco zelf uitvoert, betrouwbaar zijn. RIVM concludeert dat dit inderdaad het geval is. De totaal-alfa, totaal-bèta resultaten en de gamma-analyses van afvalwater uit de contra-expertise komen goed overeen. Uit de metingen blijkt dat de activiteitsconcentraties in afvalwater doorgaans laag zijn op een enkele uitzondering na. De radioactiviteit in ventilatielucht ligt zeer dicht bij het niveau van de hoeveelheid radon die van nature in de buitenlucht aanwezig is. De resultaten van de meetwaarden van Urenco in ventilatielucht kwamen redelijk overeen met de RIVM-analyses. In buitenlucht wordt de natuurlijke totaal-alfa en bèta-activiteit veroorzaakt door radon-dochters, net als de verhouding tussen de totaal-alfa - en totaal-bèta-activiteit. De verhouding zou heel anders zijn wanneer uranium vrijkomt. Daarom is het aannemelijk dat er in 2022 geen uranium via ventilatielucht is vrijgekomen. RIVM voert de contra-expertises jaarlijks uit in opdracht van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS).
    • Geluidmonitor – Nader Onderzoek 2020-2022

      Bouwman, DR; den Hollander, H; Kok, A; Lolkema, DE; van Loon, RVA; Wartenberg, T (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-16)
      De weg- en spoorbeheerders Rijkswaterstaat en ProRail berekenen sinds 2013 elk jaar hoeveel geluid het verkeer op de weg en het spoor maakt. Het RIVM toetst als onafhankelijke organisatie deze berekeningen met metingen. Dit is op basis van de Wet milieubeheer verplicht. De resultaten verschijnen elk jaar in de Geluidmonitor. Over het algemeen blijken de berekeningen en metingen goed overeen te komen. Lokaal bestaan er wel verschillen tussen meten en rekenen. Het RIVM beschrijft in dit rapport drie onderzoeken naar mogelijke oorzaken van de verschillen. Zo blijkt dat het geluid van lichte motorvoertuigen de laatste jaren iets is toegenomen. Op dit moment is de reden daarvoor niet duidelijk. De ontwikkeling wordt ook de komende jaren gevolgd. In de berekeningen wordt verkeer ingedeeld in drie klassen: lichte, middelzware en zware motorvoertuigen. Zwaardere voertuigen, zoals vrachtwagens, maken meer geluid. Verder blijkt dat de correctiefactoren in de berekening van geluid van stiller asfalt in lijn zijn met de metingen. In Nederland ligt er op rijkswegen over het algemeen Zeer Open Asfalt Beton (ZOAB) of een variant daarvan. Een ZOAB-wegdek is veel stiller dan een traditioneel wegdek. Gemiddeld genomen wordt bij alle soorten ZOAB op rijkswegen evenveel geluid gemeten als berekend. Dit is een gemiddelde: bij ouder asfalt wordt meer geluid gemeten, bij nieuwer asfalt minder. Tot slot blijkt ook de berekende hoeveelheid geluid op het spoor over het algemeen goed overeen te komen met de gemeten hoeveelheid. Lokaal kan er wel een groot verschil zijn tussen meten en rekenen. Het RIVM heeft geprobeerd deze verschillen te verklaren maar vond er geen algemene verklaringen voor. Zo is het spoor soms stiller nadat het in het kader van onderhoud is geslepen.
    • Background report on UV radiation and sunscreen products

      A van Dijk; M Woutersen (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-16)
      Exposure to UV radiation has both positive and negative health effects. The positive effects include vitamin D production and lower blood pressure, which protects against heart and vascular disease. The negative health effects are sunburn, skin ageing and skin cancer. These are some of the results presented in an overview document produced by RIVM on the health effects of UV radiation and the functioning of sunscreen products. Sunscreen products ensure that less UV radiation reaches the skin. The higher a product’s Sun Protection Factor (SPF) and the thicker the layer applied to the skin, the more the product protects against sunburn. It turns out that the layer of sunscreen used in the lab test that determines the SPF is much thicker than the layer applied by consumers (2 mg per square centimetre compared to 0.5 mg). As a result, sunscreen products are often less protective in practice than indicated. SPF50, SPF30 and SPF20, respectively, indicate that people can sit in the sun 50, 30 or 20 times longer without getting sunburnt than without sunscreen. In practice, however, they can only sit in the sun seven, four and two times longer. Depending on wavelength, UV radiation can be divided into UVA, UVB and UVC radiation. Sunburn is primarily caused by UVB radiation. Sunburn increases the chances of melanoma, the most dangerous form of skin cancer. It was long assumed that only UVB radiation causes skin cancer. However, scientists have increasingly found evidence that UVA radiation also contributes. Some sunscreen products also protect against UVA radiation to some extent, but the packaging does not clearly indicate how well they do this. There are currently no European labelling requirements to clearly inform consumers about the UVA protection of sunscreen products.
    • Geluidmonitor 2022 Meting en validatie van geluidproductie door rijkswegen en hoofdspoorwegen

      DR Bouwman; H den Hollander; A Kok; DE Lolkema; RVA van Loon; T Wartenberg (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-16)
      De weg- en spoorbeheerders, Rijkswaterstaat en ProRail, berekenen sinds 2013 elk jaar hoeveel geluid het verkeer op de weg en het spoor maakt. Het RIVM toetst als onafhankelijke partij deze berekeningen met metingen. Dit is verplicht in het kader van de Wet milieubeheer. De Geluidmonitor 2022 vergelijkt de gemeten geluidniveaus op rijks- en spoorwegen voor het jaar 2021. Voor hoofdspoorwegen is in 2021 gemiddeld 0,5 decibel meer gemeten dan berekend. Voor rijkswegen is dit 2,7 decibel. Vanwege dit grote verschil, dat al jaren is te zien, zijn de rekenregels voor rijkswegen aangepast zodat ze meer overeenkomen met de werkelijkheid. De belangrijkste verandering is dat de lang toegepaste compensatie voor stille banden in de berekeningen vervalt. Stille banden hebben het geluid minder laten dalen dan verwacht. Deze nieuwe rekenregels gaan gelden onder de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 ingaat. Lokaal kan zowel op wegen als op het spoor het verschil tussen meten en rekenen veel groter zijn. Bij rijkswegen komt dat bijvoorbeeld vooral door de leeftijd en de conditie van het asfalt. Ouder asfalt maakt meer geluid, nieuwer asfalt minder. Bij hoofdspoorwegen kunnen het aantal treinen, het treintype en de ruwheid van het spoor lokaal voor afwijkingen zorgen. De Geluidmonitor 2022 geeft ook de resultaten van de metingen van 2022. De berekeningen over dat jaar, die per 1 oktober 2023 beschikbaar komen, worden in de volgende geluidmonitor vergeleken met de gemeten geluidniveaus. De Geluidmonitor 2023 verschijnt in 2024.
    • Burgermeetnetwerk Spoor America - Geluidhinder door treinverkeer met citizen science in kaart gebracht

      Vegt, K; Majbaia, N; Boomsma, C; Bolders, A; Volten, H; White, K; Elberse, J; Joosten, E (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-15)
      Met citizen science doen burgers en wetenschappers samen onderzoek. Dat is nu ook gebeurd bij een onderzoek naar geluidhinder door treinverkeer in het dorp America (Limburg). Daaruit bleek dat citizen science onderzoek een gedetailleerd lokaal beeld kan geven van geluidniveaus en acute geluidhinder. De onderzoeksaanpak hielp om vragen en zorgen van lokale inwoners over hun leefomgeving te beantwoorden. Dit gaf hen vertrouwen in het wetenschappelijke onderzoek. Citizen science kan daarmee een goede aanvulling zijn op hoe geluidniveaus nu volgens de wet worden vastgesteld. Het onderzoek bevestigde dat voorbijkomende treinen geluidpieken veroorzaken waar inwoners acute ernstige hinder van hebben. Dit gebeurt zowel overdag als ’s nachts. Over het algemeen toonde het onderzoek aan dat inwoners die volgens berekeningen meer blootstaan aan geluid van treinverkeer, inderdaad hogere geluidniveaus meten. Daarnaast ervaren zij relatief meer hinder en slaapverstoring dan mensen die aan lager geluid blootstaan. Inwoners wilden actief meedenken over het onderzoek. Een reden hiervoor was dat ze de gebruikelijke manier om geluidniveaus te berekenen, volgens landelijke regels, niet geschikt vinden voor hun situatie. Bijvoorbeeld omdat geluidpieken en het aantal treinen dat ‘s nachts rijdt, niet genoeg zijn terug te zien in de berekende geluidniveaus. Ook wilden ze meer aandacht voor de beleving van geluid in de omgeving, in plaats van alleen te kijken hoe hard het geluid is in decibellen. Bij de inwoners is frustratie en soms ook wantrouwen ontstaan door de manier waarop (overheid)instanties omgaan met geluidhinder door treinen. De inwoners van America hebben dit onderzoek samen met het RIVM uitgevoerd. Met geluidmeters hebben ze zelf gemeten hoeveel geluid de voorbijkomende goederen- en passagierstreinen maakten. Deze meetgegevens waren meteen zichtbaar op een openbare website. Via een vragenlijst en een app lieten ze weten hoe ze het treinverkeer beleefden en hoe dit hun welzijn en gezondheid beïnvloedde. Ook gaven de onderzoekers uitleg over de resultaten. Het RIVM heeft dit onderzoek met eigen geld betaald. Het wil meer ervaring opdoen met citizen science om meer kennis over een gezonde leefomgeving te ontwikkelen vanuit maatschappelijke zorgen en vragen.
    • Concentratiegrenswaarde voor ZZS in afval – update 2023

      de Boer, LM; van de Meulen, W (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-15)
      Nederland streeft naar een circulaire economie waarin we afval als grondstof inzetten. Met wetten en regels wordt voorkomen dat er in de materialen of producten die hiervan worden gemaakt, stoffen zitten die schadelijk zijn voor mens en milieu. Voor afval waar zeer zorgwekkende stoffen (ZZS(Zeer Zorgwekkende Stoffen )) in zitten, gelden extra strenge regels. Op basis daarvan bepalen bedrijven en overheden of het afval geschikt is om te recyclen of moet worden vernietigd. Een deel van deze regels staan in het Circulair Materialenplan (CMP), dat Rijkswaterstaat nu voor de overheid aan het maken is. Voor dit plan heeft het RIVM uitgezocht bij welke concentratie aan ZZS een extra beoordeling nodig is om te bepalen of recycling veilig is. Het RIVM adviseert hiervoor een algemene grenswaarde voor de concentratie van ZZS in afval te gebruiken. Dit is 1 gram ZZS per kilogram afval (0,1 gewichtsprocent). Deze regel geldt tenzij er voor een stof een strengere concentratiegrenswaarde bestaat. Onder de 0,1 procent is geen extra risicoanalyse verplicht om het afval te kunnen gebruiken. Dit advies is hetzelfde als het RIVM in 2017 gaf en is nu met meer kennis onderbouwd. Met het advies sluit Nederland aan op verschillende Europese wetten over het veilig omgaan met schadelijke stoffen. Met een algemene grenswaarde worden ingewikkelde en tijdrovende procedures voorkomen. Ook voor het product waar het gerecyclede materiaal in wordt gebruikt, gelden grenswaarden voor ZZS. Voor speelgoed en cosmetica gelden bijvoorbeeld strenge productnormen. Dan zijn maar kleine hoeveelheden ZZS toegestaan of ze zijn helemaal verboden. Het kan zijn dat deze normen strenger zijn dan de voorgestelde algemene grenswaarde. Tot slot adviseert het RIVM de algemene concentratiegrenswaarde ook te gebruiken voor slecht afbreekbare stoffen. Dit geldt ook voor mengsels van meerdere ZZS in afvalstromen.
    • Environmental monitoring in the vicinity of the Borssele nuclear power plant. Results in 2022

      Kwakman, PJM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-01-11)
      The ANVS tasked RIVM to yearly perform a check on the measurements which are carried out in the vicinity of the Borssele nuclear power plant by NRG. In 2022 various samples were also taken from grass, water, air dust, sediment and sea weed. The analytical results indicate that no radiological contamination as a result of business operations from the nuclear power plant can be found. In most samples RIVM reports no activity, or a very low amount of natural activity, or in a sand sample a negligible activity of 137Cs. The latter is a known surface contamination of 137Cs in the Netherlands and originates most likely from the Chernobyl accident. In July 2022, all gross-bèta data from RIVM in river Scheldt water and suspended solids were in poor agreement with the results from NRG, possibly due to different measurement techniques. In 2022, a low amount of tritium is found in water from the river Scheldt which is comparable to the amount found in previous years. Due to the upstream location of the Doel nuclear power plant in Belgium, the origin of this trace activity of tritium is hard to determine. Commissioned by the NPP Borssele, the Nuclear Research and Consultancy Group (NRG) carries out monthly sampling of water, air dust, sediment, seaweed, and yearly sampling of sand. NRG analyzed these samples for gamma-emitters, gross alpha and gross beta activity, and the water sample for 3H. Sampling air dust is not part of the control programme of RIVM.